Personal Pronoun

(persoonlijk voornaamwoord)

Om te zeggen over wie iets gaat en je gebruikt geen naam, dan gebruik je een persoonlijk voornaamwoord.

 

Je moet daarbij wel  kijken of het gaat over de persoon/personen als onderwerp van de zin of als voorwerp (meewerkend of lijdend) van de zin. Je gebruikt dan namelijk een andere vorm.   

 

bijvoorbeeld: 

Ik ben oud = I am old.             

Kijk naar mij = look at me 

 

 

 Let op: I (ik) = hoofdletter  I

  Let op: You (jij) en You (jullie) zijn hetzelfde


Possessive pronoun

(bezittelijk voornaamwoord)

Als je wilt uitdrukken dat iets van jou (of van iemand anders) is, kun je bezittelijke voornaamwoorden gebruiken, zoals jouw, mijn, zijn, gevolgd door datgene wat jij of iemand anders bezit. Bijvoorbeeld: mijn boek, jouw huis, zijn hond. My name is Kim. ... Its name is Kelsey (dog).


To be

( het werkwoord "zijn")

Het werkwoord "zijn" gebruik je in heel veel zinnen. Iedere persoon heeft in de tegenwoordige tijd zijn eigen vorm. Dit moet je gewoon uit je hoofd leren.


To Have

(hebben)

Het werkwoord ‘to have’ is het werkwoord "hebben". 

Zo ziet het eruit als je het gaat vervoegen. Dat betekent dat iedere persoon zijn eigen vorm krijgt.

I have

You have

He/She/It has

We have

You have

They have

(Let op! She/He/it eindigt op een S)


Articles

(lidwoorden)

Net zoals in het Nederlands kun je in het Engels met lidwoorden (articles) aangeven of je spreekt over iets specifieks (de, het = the) of iets algemeens (een = a/an).

 

Je moet wel weten wanneer je a en wanneer je an gebruikt.  Dat is afhankelijk van de eerste klank van het  volgende woord.

A:  Het volgende woord begint met een mede-klinker klank

An: Het volgende woord begint met een klinker klank.

Maak jouw eigen website met JouwWeb